9783990643495.jpg

Inhoud

Colofon

Inleiding

Voorwoord

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

51

52

53

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2018 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99064-348-8

ISBN e-book: 978-3-99064-349-5

Lectoraat: Jolien Thibaut

Vormgeving omslag: NASA, ESA en de Hubble Herritage Team

Omslagfoto, lay-out & zetting:
novum publishing

www.novumpublishing.nl

Inleiding

Jezelf verliezen …

kan helpen om jezelf echt te vinden

Voorwoord

Waarom je dit boek niet mag missen

‘Wij willen u complementeren met uw prettige schrijfstijl …’

‘De roman heeft een aangename, snelle stijl, de opzet van het verhaal spreekt me ook erg aan …’

‘… heeft kwaliteiten van een spannende thriller, een literaire roman, een spirituele reis, een liefdesverhaal … maar het is te veel omvattend, u zult moeten kiezen!’

‘Helaas past het niet in ons fonds, het zou onze lezers afschrikken.’

Ziehier enkele reacties van vooraanstaande uitgevers naar wie ik het manuscript heb toegestuurd. Inderdaad, dit is een zeer aangrijpend en veelomvattend boek, net als het leven zelf. Erotiek, spanning, verraad en wroeging spelen een boeiend spel met elkaar. De grote maalstroom van het leven sleurt iedereen mee de diepte in, naar het Punt van Onvermijdelijkheid. De keuzes die je in het leven hebt gemaakt en de dromen die je al dan niet hebt verwezenlijkt, bepalen of je daar ten ondergaat of als herboren weer opduikt.

De hoofdpersoon in het boek leeft in onvrede met zichzelf en zijn relatie, maar desondanks blijft hij passief en besluiteloos zitten in zijn comfortzone, gevangen in oude patronen en uit angst voor verandering. Totdat het Punt van Onvermijdelijkheid zich aankondigt …

Deze aangrijpende roman biedt je niet alleen heerlijke (ont)spanning en vermaak, maar doet je ook beseffen dat je in tijden van nood radicaal nieuwe keuzes kunt maken voor een ander, beter leven. Dat vormt de kern van dit boek.

Mocht je er enthousiast over zijn, wil je me dan meehelpen om deze blijde boodschap te verspreiden door er anderen attent op te maken of een recensie te schrijven bij Bol.com? Ik zou het leuk vinden als je ook een reactie wilt achterlaten op de website hetpuntvanonvermijdelijkheid.nl.

Ik wens je veel leesplezier toe.

Albert Jansen

Saint Michel (Frankrijk), voorjaar 2018

1

6 oktober, zondagochtend

Nu ik jarenlang mijn stinkende best heb gedaan om iets moois van ons huwelijk te maken en allerlei erotische verleidingstechnieken en psychologische relatie-adviezen met nul resultaat heb toegepast, vraag ik me af wat er nog meer nodig is om de liefdesband met Frits weer te herstellen. Soms hoop ik stiekem op een wonder, op een radicale ommezwaai in zijn leven. Hoe zou het zijn als hem iets ernstigs zou overkomen, waardoor hij psychisch en lichamelijk afhankelijk van me zou worden? Zou ons dat helpen, zouden we daar gelukkig van worden?

Godallemachtig, dat ik überhaupt tijd besteed aan zulke idiote denkbeelden! Het komt echt allemaal door hem! Ik ben er wéér met open ogen inlopen. We zitten hier nu in een afgelegen oord midden in de Pyreneeën. Oké, het was mijn idee om samen op vakantie te gaan, alle goede ideeën schijnen van mij te moeten komen. Maar ik had graag in de buurt van een leuke stad willen kamperen. Daar zouden we onze boodschappen kunnen doen en samen gezellig een terrasje kunnen pikken. Maar Frits had zo zijn eigen ideeën over gezellig dingen samen doen.

“Rust, ruimte en ruige natuur om me heen, verder heb ik niks nodig, schat.” Dat “schat” van hem klonk eerder als “stomme trut”. “En je dagelijkse krantje dan”, probeerde ik nog om hem over te halen, “of samen een glaasje wijn drinken op een leuk terrasje?” Hij haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op. Als ik zonodig moest shoppen of op een terrasje wou zitten, nou, dan ging ik toch shoppen en op een terrasje zitten! Zolang hij maar niet mee hoefde.

Als ik terugdenk aan al die uren dat we over die vreselijk kronkelende bergweggetjes hebben gereden op zoek naar zijn ultieme stek, word ik er nog misselijk van. “We zijn er bijna”, zei hij om de haverklap, omdat hij natuurlijk bang was dat ik zijn plan zou torpederen. Uiteindelijk zijn we dan hier terecht gekomen, op een plek die de naam camping niet eens verdient: een glooiend modderveldje bij een vervallen boerderij, met een bordje ‘Fromage de Chèvre’ scheef aan de schuurdeur gespijkerd. Overal lopen geiten rond en toen ik uit de auto stapte, gleed ik met mijn teen­slippers bijna uit over de keutels. Ze hadden beter een waarschuwing met “Schijtekaas” kunnen ophangen in plaats van “Geitenkaas”!

Het is hier trouwens erg unheimisch, er gaat een bepaalde dreiging van dit landschap uit. Pal achter onze caravan begint een steile, beboste helling waaruit donkere granietrotsen steken. Overal die stomme bomen, die je het uitzicht benemen. En dan deze camping! Er is een heel primitief sanitairgebouwtje met twee hurktoiletten. Dit is toch geen plek voor een vrouw van de wereld!

Het vervelende is dat we vanochtend pas ontdekten dat het dichtstbijzijnde dorp geen enkele winkel heeft. Er komt zelfs geen bakker langs. “Fin de saison”, zei de vrouw aan wie we het vroegen. Het seizoen is blijkbaar voorbij. We moesten toen een half uur zigzaggend het dal uit voor we bij een wat grotere plaats kwamen waar we onze boodschappen konden doen. Maar ook daar geen leuk terras of gezellige winkelstraatjes. Daarvoor moet je dan nóg verder, helemaal naar Foix.

Toen ik daarover klaagde, keek Frits me schaapachtig aan en vroeg met dat irritante lachje van hem: “Mens, waar maak je je druk om?” Hij dook meteen weer in zijn boek en weigerde om verder tegen me te praten.

Frits denkt dat hij me niet nodig heeft. Nou, daar vergist hij zich lelijk in. Zonder mij is hij helemaal niks, gewoon een dokter die te midden van formalinedampen lijken ontleedt. Het feit dat ik een BN-er ben en meer succes heb dan hij, kan hij maar moeilijk verkroppen. Het is geen kwestie van jaloezie, zegt hij, want hij is geen jaloers type. Maar wat dan wel, Frits? Dat zal ik je zeggen. Je bent gewoon bang! Bang voor mijn power en mijn ambitie. Misschien ben je wel bang dat je altijd een ondergeschikte rol zal blijven spelen, dat je alleen maar gezien wordt als “de man van …”.

Maar wat geeft dat nou eigenlijk? Hoe vaak is het niet andersom, dat vrouwen gezien worden als het verlengstuk van de man? Hoor je vrouwen daarover klagen? Iemand moet de kar toch trekken? Ik zie de dingen gewoon scherper dan Frits, ik gebruik mijn invloed om ons vooruit te helpen. Hij kan niet eens voor zichzelf zorgen! Eigenlijk is hij een bang jongetje dat zonder mij niet kan leven, maar dat zich heftig tegen dit feit verzet. Ik hou van hem, maar hij zou een schop onder zijn kont moeten krijgen! Ik wou dat ik het noodlot een handje kon helpen hierbij.

Irene legt haar pen weg en bergt haar schrift zorgvuldig op tussen een stapeltje van haar kleding in het bovenkastje van de caravan. Daar zal Frits nooit kijken, weet ze.

2

De vrijdag daarvoor

De hele nacht heeft het geregend en nog steeds piest het van de hemel. De auto met de caravan staat op de oprit, klaar voor vertrek. De ruiten zijn beslagen. Frits zit al een tijdje achter het stuur en tuurt ongeduldig in het spiegeltje dat zicht geeft op de voordeur.

‘Waar blijft ze nou, verdomme? Ze zit zich zeker nog op te tutten. Ik heb haar twee keer gewaarschuwd dat we zouden vertrekken. Zíj moest zo nodig op vakantie, laat haar dan opschieten!’

Hij start de motor, in de hoop dat Irene het hoort. De airco blaast de beslagen ruiten schoon, maar verder gebeurt er niets. Na tien minuten zet hij de motor weer af. Even overweegt hij om luid te claxonneren, maar dan bedenkt hij zich. Dat zou alleen maar de buren alarmeren. Natuurlijk zou hij nu ook gewoon kunnen wegrijden met de caravan, zónder Irene. Domweg de straat uit manoeuvreren, om het Hertenkamp heen, dwars door het
centrum van Bergen en dan richting Alkmaar. Via de ring zit hij binnen 15 minuten op de snelweg. Cruisecontrol aan, muziekje erbij en na een paar uur is hij in het buitenland. Als hij de hele nacht doorrijdt, met af en toe een shotje cafeïne, kan hij morgen diep in Frankrijk zijn, onvindbaar voor wie dan ook. Dat lijkt hem geweldig, de ultieme verdwijntruc!

‘Waar is trouwens het mapje met de autopapieren?’

Hij checkt het dashboardkastje, het bovenste vakje van zijn rugzak, de zakken van zijn regenjack. Uiteindelijk vindt hij het mapje op de achterbank. Zijn paspoort glipt eruit en valt op de grond bij zijn voeten. Hij bukt zich moeizaam, pakt het op en slaat het verveeld open. Een Neanderthaler met een kortgeschoren kop staart hem wezenloos aan. ‘Vooral niet lachen’, zei de gemeenteambtenaar. Er viel ook weinig te lachen! Daar prijken zijn geboortenamen: Fabrizio Angelico van den Boogaard, geboren in Tilburg. Die waanzinnige namen kreeg hij van zijn moeder, die hem iets van haar Italiaanse roots probeerde mee te geven. Zijn vader vond dat “Fabrizio Angelico” maar kinderachtige poëzie en snoeide dat terug tot nuchter proza, op de manier waarop hij destijds als chirurg ook een voetwrat te lijf ging: met een radicale excisie. Sindsdien heet hij gewoon Frits. Dat rijmt op rits, spits en flits, maar zelfs Sinterklaas kon daar in december niks leuks van bakken.

Hij stopt zijn paspoort in zijn binnenzak. Het idee om zomaar weg te rijden is aanlokkelijk, maar het slaat natuurlijk nergens op. Irene zou onmiddellijk alarm slaan. Ze zou de politie en de ANWB waarschuwen, de hele rataplan. Die zouden hem al snel weten te traceren, aanhouden en ter verantwoording roepen. Wat viel er dan in godsnaam uit te leggen? Dat hij zijn vak als docent anatomie niet meer ziet zitten? Dat het verdomd zwaar is om samen te leven met een vrouw die continu in de schijnwerpers wil staan? Dat haar regelzucht en dwingende manier van doen hem kapot maakt? Dat ze doet alsof ze zijn moeder is en hem nog moet opvoeden? Dat ze hem geen moment met rust laat en hem dingen op haar manier laat doen? Dat hij gallisch wordt als ze aanmerkingen maakt hoe hij iets beter kan doen, namelijk op háár manier. Hij kan wel eindeloos doorgaan met het opsommen van toestanden en vloekt hartgrondig. Diep vanbinnen gloeit er een woede in hem, als een kwaadaardig monster. Hij slaat met zijn vuist op het stuur en vloekt nog eens. Hij wrijft over zijn pijnlijke hand. Hoe heeft het toch zover kunnen komen?

Uiteraard was het Irene die enige maanden geleden het idee opperde om samen op vakantie te gaan. Zij besloot dat het een mooie ervaring kon worden om hun relatie te redden. Vanaf het begin vond hij het een idioot plan, omdat elke dag met haar in een miniveldslag ontaardde. Moest hij zich dan nu ineens vrijwillig met haar in een muffe caravan opsluiten? Hoe haalde ze het in haar hoofd! Hij had natuurlijk gewoon “nee” moeten zeggen en zijn poot stijf moeten houden.

Maar hij durfde de confrontatie niet aan te gaan. Hij zag op tegen de oeverloze discussies, waarvan hij wist dat hij die niet kon winnen. Ze is verbaal zo veel sterker dan hij. Bovendien weet ze op cruciale momenten haar vrouwelijke charmes als joker in te zetten. Daar kan geen man tegen op. “Nee” komt eenvoudigweg niet in haar vocabulaire voor. Daarom had hij zich toen in zijn werkkamer teruggetrokken.

“Ja, sluit je maar op in je stinkhol, tam konijn!” had ze hem uit frustratie nageroepen.

Dat was natuurlijk als belediging bedoeld, maar hij had stilletjes om haar moeten lachen: Irene was altijd zo trefzeker in haar woordkeuze. “Stinkhol” kon hij wel waarderen. In zijn werkkamer kon hij rustig zijn sigaartje roken en was hij veilig voor haar aanvallen. Maar vroeg of laat moest hij natuurlijk zijn stinkhol verlaten, al was het maar om te plassen of voor een kop koffie. Dat wist Irene ook.

Irene had echter helemaal geen behoefte gevoeld om hem uit te roken, daar was ze veel te slim voor. Zij had eenvoudig een geschikt moment afgewacht. Ze wist dat ze hem uiteindelijk zou overreden met alle mogelijke en onmogelijke argumenten om haar plan ten uitvoer te brengen. Ze bleef er steeds heilig van overtuigd dat een vakantie hun relatie zou kunnen redden. Op een onbewaakt moment drong ze zijn werkkamer binnen, zette een geurige espresso voor zijn neus neer, ging schrijlings op zijn schoot zitten met het gezicht naar hem toe en zwaaide haar lange gouden lokken los.

“Het spijt me oprecht, lieve schat, ik wil geen ruzie met je maken”, zei ze eenvoudig. Haar hand gleed in zijn broek en voor hij iets had kunnen zeggen, smoorde ze zijn antwoord met een hartstochtelijke tongzoen.

Frits verafschuwde ruzies. Hij wilde niets liever dan zich met Irene verzoenen en gewoon in vrede leven. Daarom zei hij steeds “ja”, ook tegen dingen die hij niet echt wilde, om de lieve vrede maar te bewaren. Dat patroon was er al vroeg ingeslopen. “Angelico, wat ben je toch een engeltje”, zei zijn moeder en streek hem dan over zijn haren. Hij was zo verdomd lief, dat hij een gloeiende hekel aan zichzelf kreeg. Hij zat nog steeds gevangen in dit patroon, terwijl hij heel goed wist dat het niks oploste.

Irene had onmiddellijk na haar geslaagde poging tot verzoening opnieuw het voorstel van de vakantie ter sprake gebracht: samen met de caravan naar Zuid-Frankrijk, gewoon op de bonnefooi. Leuk toch? Ze had meteen alle voordelen opgesomd: Frankrijk was zo mooi in de nazomer, de temperatuur was er nog altijd rond de twintig graden, de herfstkleuren betoverend, nauwelijks toeristen, walnoten die rijp uit de bomen vielen, de Beaujolais Primeur niet te vergeten. Ideaal voor een romantische vakantie, “goed voor jou en voor mij en voor ons samen.”

Frits probeerde nog tegen te sputteren: “Ik kan niet zomaar vakantie opnemen in het begin van het academisch jaar.”

“Lieve schat”, zei ze stralend, “maak je daarover nou geen zorgen. Ik heb Vera al op de hoogte gebracht dat we in een flinke crisis zitten en deze twee weken hard nodig hebben om orde op zaken te stellen. Ik heb haar verteld dat je tegen een burn-out aan zit. Ze zei dat ze dat al had aangevoeld, je deed een beetje … eh, uitgeblust. Ja, dat was het woord dat ze gebruikte, uitgeblust. Ze deed er verder niet moeilijk over. Je boft toch maar met zo’n begripvolle werkgever, Frits.”

Frits schrok toen hij dat hoorde. Irene had dus met Vera gesproken, het hoofd van de snijzaal, een schrandere arts uit het voormalige Joegoslavië en momenteel zijn werkgeefster! Die verrukkelijke, vrouwelijke veelvraat van een Vera. Vera met de half geloken ogen, haar verleidelijke accent en haar prikborstjes, die hem opwonden. Hij had met haar een korte affaire gehad, uitsluitend seksueel van aard. Ze hadden hun beider passie voor “ontleedkunde” in haar werkkamer gedeeld. Helaas had hij het niet voor Irene verborgen kunnen houden – ze had een vreemd parfum geroken. Het was tot een heftige confrontatie gekomen, waarbij hij bakzeil had moeten halen en haar had moeten beloven om de relatie onmiddellijk te verbreken. Vera’s opmerking over “uitgeblust” verwees daar natuurlijk naar. Het was zonneklaar: tegen het raffinement van Irene kon hij niet op. Dus had hij uiteindelijk ingestemd met een vakantie naar de Pyreneeën, maar dan wel naar een plek van zijn keuze.

Met een klap hoort Frits de voordeur in het slot vallen. In het spiegeltje ziet hij Irene met elegante pasjes het pad aflopen naar de auto. Ze draagt een nauwsluitende broek van grijze suède en hooggehakte enkellaarsjes van slangenleer. Een smetteloos witzijden bloesje, bovenste knoopjes los, haar Versace jack losjes om haar schouders geslagen, het haar kunstig opgestoken: Mrs. Perfect in volle wapenuitrusting. Vijfendertig is ze en ze weet hem nog steeds te fascineren met haar uiterlijk.

Irene opent haar portier, zet haar handtas, maatje plunjezak, op de plek van haar voeten en gaat naast hem zitten.

“Klaar!” zegt ze vrolijk en kijkt hem stralend aan.

“Dat werd tijd”, zegt hij kortaf en start de motor weer. Hij heeft meteen spijt van zijn reactie, want hij weet al wat hem te wachten staat. Irene klikt zorgvuldig haar veiligheidsgordel vast. Dan pas kijkt ze hem aan en antwoordt ijzig:

“Nu moet je eens goed naar me luisteren, Frits van den Boogaard. Ik heb verdomme het hele huis gecontroleerd. Het raam van je studeerkamer stond nog open, er lagen nog groenten in de koelkast die ik moest weggooien, er stond een vaas met bloemen die verschrikkelijk stonk, de vuilniszak was halfvol en ik heb ook nog een briefje voor Fieke moeten schrijven over de verzorging van de kamerplanten. De vorige keer dat we terugkwamen van vakantie, waren ze verzopen, weet je nog? Erg fijn dat je even meehielp met alles, echt héél attent van je.”

Hij geeft geen antwoord. Hij zegt liever helemaal niks meer. Langzaam manoeuvreert hij de weg op, terwijl hij via de spiegels de caravan in de gaten houdt. Pas als ze de straat uit zijn, haalt hij diep adem.

“Luister, Irene. Elke keer als wij ergens naar toe gaan, lijkt het of jij de boel zit op te houden”, zegt hij zo rustig mogelijk. “Ik geef je nota bene een uur van tevoren aan hoeveel tijd je nog hebt voor we vertrekken en dan nog presteer je het om mij een half uur te laten wachten. Je wéét hoe ik wachten haat.”

“Denk je soms dat ik dat expres doe?”

“Nou, het heeft er alle schijn van.”

“Jeetje, Frits, wat kan jij toch zeiken! Ik wil rustig mijn spullen kunnen pakken en me op mijn gemak kunnen opmaken. Zo zit een vrouw nu eenmaal in elkaar. Ik doe het ook voor jou, hoor! Jij gaat gewoon op je kont in de auto zitten en laat de boel voor wat het is. Dat is prima, maar zit dan alsjeblief niet zo te zeuren dat ik moet opschieten.”

Ze buigt zich voorover en zoekt verwoed in haar tas.

“Oh mijn god!”

“Wat nu weer?”

Ze kiepert de hele inhoud van haar tas in haar schoot. Een pakje zakdoekjes met mintgeur, haar portemonnee vol bank- en winkelpasjes en oude kassabonnen, een sleutelhanger in de vorm van een gouden hartje met de sleutels van het huis, het glitter make-uptasje dat ze tijdens een vakantie op Ibiza heeft aangeschaft, een roze spiegeltje, haar onafscheidelijke haarborstel, het mapje met vakantiefoto’s waarin ze ook haar paspoort bewaart, een paar schelpjes die ze op het strand van Bergen aan Zee heeft gevonden, een half rolletje pepermunt, een doosje blarenpleisters, een minipakje tampons, een noodflesje deo, twee gouden lipstickhouders, een halsketting met stenen kralen van de Wereldwinkel en een doosje tandenstokers, extra dun. Ze staart er verbijsterd naar en doet dan alles weer terug in haar tas. Ze fronst bedenkelijk haar wenkbrauwen.

“We moeten terug”, zegt ze dan beslist. “Ik heb mijn zonnebril op tafel laten liggen.”

“Het is toch kloteweer”, sputtert Frits tegen, “je hebt helemaal geen zonnebril nodig.”

“Doe niet zo stom, Frits, het blijft niet de hele vakantie regenen!”

“We kopen wel een zonnebril bij een benzinestation”, probeert hij tegen beter weten in.

“Ik wil gewoon mijn eigen bril, hoor je? Ik heb een vermógen voor die Armani betaald, ik wil verdomme mijn eigen bril!”

Zonder iets te zeggen keert hij om en krijgt Irene haar zin en haar bril. Frits besluit om haar voor de rest van de dag te negeren en niets meer te zeggen.

Na dit incident rijden ze zonder problemen langs Amsterdam, Utrecht en Breda. Wanneer ze de ring van Antwerpen naderen, komen ze in een gigantische file terecht. Het verkeer staat er drie rijen dik. Irene beweegt onrustig en knijpt haar dijen tegen elkaar.

“Je moet zeker plassen”, zegt Frits geïrriteerd.

“Ja, mijn blaas staat op knappen.”

“Nou, dan ga je toch even in de berm”, stelt hij luchtig voor. “Ik denk dat je daar iedereen in de file een groot plezier mee doet. Beroemde Hollandse billen op een Vlaamse vluchtstrook!”

“Erg grappig, Frits. Je weet niet half hoe het is voor een vrouw als je hoognodig moet.”

“Ik weet inderdaad niet half hoe het is. Dat is nu eenmaal mijn manco als man.”

Na een poosje komt er langzaam weer beweging in de rijen auto’s. Het verkeer wordt over één rijbaan geleid en Frits moet lijdzaam toezien hoe een grote vrachtwagencombinatie voor zijn neus invoegt. Irene kijkt gespannen voor zich uit. Als eindelijk na enkele kilometers een benzinestation in zicht komt, neemt Frits de afrit en parkeert op een open plek tussen twee vrachtwagens in.

“Ik ben zo terug”, zegt Irene en loopt met snelle pasjes naar het benzinestation. Hij kijkt haar na en betrapt zich erop dat hij naar haar wiegende kont staart. Ze blijft een hoogst elegante vrouw, zelfs als ze hoognodig moet. Hoogst elegant en buitengewoon gedreven. Niet voor niets is haar carrière als een raket omhooggeschoten sinds de lancering van haar eigen tijdschrift Mrs. Perfect. Iedereen deed er in het begin lacherig over, maar inmiddels ligt het wel prominent in de schappen van boekwinkels, kiosken en zelfs bij benzinepompen. En nu heeft Mrs. Perfect dus ook een succesvolle tv-show. Wie wil er nou niet zo’n vrouw? Frits zucht. ‘Doe ik nu zo moeilijk’, vraagt hij zich voor de honderdste keer af? Hij weet het niet meer.

Wanneer Irene terugkomt ziet hij dat ze koffie voor hem heeft meegenomen. Onweerstaanbaar is ze.

3

6 oktober, zondagmiddag

Irene kijkt peinzend door de openstaande deur van de caravan naar buiten en overweegt wat ze zal doen. Frits zit met een boek in zijn ligstoel onder de notenboom en lijkt niet van plan om daar de komende dagen onder vandaan te komen. Misschien moet zij wel het initiatief nemen om samen iets gezelligs te ondernemen, een glaasje van zijn favoriete wijn drinken als inleiding tot een intiem avondje samen. Of eerst een wandeling maken om de omgeving te verkennen en daarna lekker vrijen. Het steekt haar dat Frits de laatste tijd zo weinig moeite doet om tot intimiteit te komen. Hij neemt nooit meer het initiatief, het moet altijd van haar kant komen. Uitgeblust, dat is hij. Natuurlijk probeert ze het spannend te houden voor hem. Ze kiest altijd met zorg haar kleding uit bij bekende couturiers, mooi, verrassend, met chique accenten en soms een tikje uitdagend. Uiteraard draagt ze lingerie van haar eigen merk, Mrs. Perfect, een elegante, erotische combinatie. Ze mag gezien worden en ze geniet ervan als mensen naar haar kijken. Met de peperdure smeerseltjes van haar schoonheidsspecialiste en af en toe een botoxje bij die aardige dokter in Amsterdam-Zuid houdt ze haar huid in conditie. Een veganistisch dieet en regelmatige fitnessoefeningen doen de rest. Maar het nieuwtje is er blijkbaar af, Frits heeft weinig aandacht meer voor haar. Hij is de laatste tijd óf in zichzelf gekeerd óf gefocust op andere vrouwen. Toch gelooft ze niet dat er een ander in het spel is, ze herkent de signalen van overspel onmiddellijk. Irene staart even in het spiegeltje boven het wasbakje, inspecteert haar mond, de bovenlip in de vorm van een vliegende vogel, zoals een kind die tekent, met een knikje in de vleugels. Ze is tevreden met haar mond. Ook haar ogen mogen er zijn, opvallend groot en azuurblauw. Mond, ogen, haren en een strak figuur zijn haar handelsmerk. Dan wendt ze zich van haar spiegelbeeld af.

Ze kijkt weer naar Frits, die achterover in zijn stoel hangt, met zijn mond als een collectebus halfopen en zijn boek dichtgeslagen op schoot. Hij slaapt. Een libel vliegt om hem heen en landt op zijn knie. Daar blijft hij een poosje rusten, zijn transparante vleugeltjes glanzen in de zon.

Irene herinnert zich het moment waarop ze elkaar leerden kennen, een zomerse dag in Amsterdam zo’n 12 jaar geleden, toen ze met een groepje studenten van de modeacademie was neergestreken op een terras. Ze waren halverwege de vierde fles Prosecco en al tamelijk dronken, toen er een onweersbui losbarstte en ze gillend naar binnen vluchtten. Zij had in de haast haar handtas op haar stoel laten liggen en was snel terug gerend om hem op te halen. In die paar seconden was ze drijfnat geworden. Op dat moment had een jongeman onder een parasol haar toegeroepen: “Kom hier toch schuilen!”

Ze had geen moment geaarzeld en was bij hem gaan zitten. Het water droop uit haar haren langs haar gezicht, haar bloesje was doorweekt en liet weinig te raden over. Hij kon zijn ogen niet van haar borsten afhouden, maar dat kon haar niets schelen. Ze vond het heimelijk wel grappig. Ze waren in gesprek geraakt, op een heel vanzelfsprekende manier, alsof ze elkaar al jaren kenden. Hij had een interessant gezicht, een beetje Italiaans uiterlijk met een olijfkleurige huid en donker, borstelig geknipt haar, waar hij regelmatig doorheen streek met zijn slanke handen. Zijn bruine ogen, de buitensporig grote neus en het spottende lachje om zijn mond vielen haar ook op. Hij leek nog jong, jonger dan zij, kwetsbaar en onervaren, maar dat was slechts schijn, bleek later. Zijn gespierde torso waarover zijn T-shirtje spande, was tamelijk indrukwekkend. Het was echter vooral de melancholieke blik in zijn ogen die haar had aangetrokken.

“Wat is er met jou aan de hand?” had ze op een gegeven moment gevraagd terwijl ze hem recht in de ogen keek.

Het leek of die vraag, direct, brutaal en oprecht, bij hem de deur naar zijn hart had geopend. Weemoedig vertelde hij dat zijn vriendin er met zijn beste vriend vandoor was gegaan. Hij was er helemaal kapot van. Studeren lukte niet meer, de coschappen liepen uit op een fiasco omdat hij er zijn hoofd niet bij kon houden. Hij had veel studievertraging opgelopen en zijn vader dreigde de geldkraan dicht te draaien. De studentendecaan had ‘liefdesverdriet’ geconcludeerd en hem een psychotherapeut geadviseerd. Frits had het geprobeerd, maar vond de therapeut een droogkloot, die hem alleen maar liet praten en zo nu en dan humde. Daar was hij al gauw mee gekapt.

Irene was gefascineerd geweest door zijn warme stem met het grappige Brabantse accent, de blik in zijn ogen, de milde zelfspot waarmee hij zijn verhaal vertelde. Ze voelde zich helemaal geil worden en had in een opwelling besloten hem mee naar huis te vragen. Diezelfde avond hadden ze de sterren van de hemel gevreeën. Toen had ze de beslissing genomen dat hij de geschikte partner voor haar was. Een mooie, zachtaardige man, die graag dokter wilde worden. Een man met stoere, mannelijke kwaliteiten, maar niet een machofiguur. Hoewel niet echt knap, was hij blijkbaar de ideale partij voor haar. Niet lang daarna besloten ze om te gaan samenwonen. Ze was toen net hoofdredactrice van een modetijdschrift geworden en zat vol ambitieuze plannen.

Opnieuw kijkt Irene naar buiten en ziet dat Frits nog steeds slaapt. Het is een heerlijke namiddag, de zon geeft nog veel warmte en er staat een zacht briesje dat voor enige verkoeling zorgt. Ze neemt een besluit, trekt haar plakkerige truitje en short uit en vist haar toilettas uit de kast. Met routineuze gebaren maakt ze zich op, haar oogleden met een beetje kohl, haar lippen zet ze donkerrood aan. Ze borstelt haar haren tot ze glanzen en trekt dan een licht zomerjurkje aan, dat ze speciaal voor deze vakantie heeft gekocht. Ze keurt zichzelf in de spiegel van de garderobekast. Ze ziet er perfect uit. Dan pakt ze uit de koelkast de fles Spumante, die ze uit Nederland heeft meegenomen. Ze doet wat knoflookolijven in een schaaltje en vult een tweede met pistachenootjes. Ze zet alles op een dienblaadje en loopt er heupwiegend mee naar buiten. De wind speelt door haar haar en werpt haar jurkje omhoog. Even voelt ze zich als Marilyn Monroe uit de film, mooi en verleidelijk. Dan is ze bij Frits en bukt voorzichtig om hem een zoen op zijn voorhoofd te geven. Hij schrikt wakker en stoot bijna het dienblad uit haar handen.

“Jezus, wat doe je nou”, roept hij uit en wrijft zich slaperig in de ogen. “Hoe laat leven we eigenlijk? Half zes al?”

“Kijk eens wat ik voor je heb, schat: je lievelingswijn.”

Ze laat hem triomfantelijk de fles zien. Frits bekijkt kritisch het etiket en knikt.

“Hm, lief van je. Maar ik heb niet zo’n zin in wijn. Een kop koffie zou me beter doen, denk ik. Ik heb een beetje hoofdpijn.”

“Dan maak ik toch even koffie voor je. Ik ben zo terug”.

Irene draait zich snel om, om haar teleurstelling niet te laten blijken, en loopt met het dienblad weer terug.

“Wil je ook een paracetamol voor me meenemen?” roept hij haar achterna.

Even later komt ze terug met koffie voor hem en thee voor zichzelf. Naast zijn kopje ligt een tablet op het schoteltje. Ze gaat naast hem zitten en nipt zwijgend van haar thee, terwijl ze hem in gedachten opneemt. Frits neemt een slok van zijn koffie en ademt tevreden uit. Dan pakt hij het tabletje.

“Wat is dit?” vraagt hij verwonderd.

“Paracetamol”, antwoordt Irene, achteroverleunend in haar stoel.

“Paracetamol? Het ziet er zo anders uit.”

“Hoe bedoel je?”

“Precies zoals ik het zeg. Het ziet er zo anders uit, zo glanzend …”

“Het is gewoon paracetamol, schat. Doe nou niet alsof je alles van medicijnen weet, omdat je toevallig dokter bent. Deze heb ik in België bij het benzinestation gekocht.”

Frits stopt de tablet in zijn mond en slikt hem door met wat koffie.

“Het smaakt heel anders”, zegt hij met een vies gezicht. “Weet je wel zeker dat dit paracetamol is?”

“Natuurlijk, lief, wat zou het dan anders moeten zijn?”

“Rattengif misschien?”

“Oh ja, natuurlijk, rattengif. Wat een geniaal plan, dat ik daar niet zelf aan gedacht heb! Eerst een fles van je favoriete Casa Migraine kopen en daarna een dosis rattengif erbij. Doe toch eens normaal, man!”

Frits sluit zijn ogen weer en lijkt niet van plan om een verdere conversatie te voeren. Als Irene haar thee heeft opgedronken, staat ze op en brengt de kopjes terug naar de caravan.

4

Frits doet alsof hij weer slaapt. Tussen zijn wimpers door volgt hij de bewegingen van Irene. Even later ziet hij haar de caravan uit stappen. Ze heeft zich weer verkleed, haar zomerjurkje verruild voor een rode trekking-broek met een mouwloos, goudkleurig hemdje en hippe wandelschoenen. Ze kijkt nog even naar hem en loopt dan met kwieke tred over de camping in de richting van de boerderij. Ze zwaait even naar iemand, waarschijnlijk één van de Fransen die verderop hun caravan hebben neergezet, en verdwijnt dan uit het zicht. Hij opent nu zijn ogen en kijkt door het bladerdak naar boven. De lucht is bleekblauw met ijle wolkenslierten, die op grote hoogte snel voorbijdrijven. Hij voelt zich niet erg lekker en laat een luide boer. Het is niet alleen die vreemde tablet die hem dwars zit, maar ook zijn eigen reactie van zo-even.

Ik was wel grof tegenover Irene. Misschien heb ik me stomweg wat ingebeeld en probeerde ze gewoon aardig tegen me te zijn. Klote! Toch heb ik steeds het gevoel dat ik op mijn hoede moet zijn met haar. “Wat zou het anders moeten zijn?” had ze gevraagd toen ik over die tablet begon. Nou, ik kan genoeg mogelijkheden bedenken. Ze kan zo buitengewoon kwaad op me zijn, hysterisch razen en tieren als ze haar zin niet krijgt of als ze het gevoel heeft dat ik haar expres dwarsboom. Dan is ze echt wel in staat om me iets aan te doen. Dat heeft ze trouwens vaak genoeg gezegd: Ik kan je wel een rotschop geven, ik kan je wel vermoorden!

Mrs. Perfect is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Maar vandaag was ze anders, eerder rustig en poeslief. Ze leek … berekenend. Ze had zich opgemaakt, wat haar erg goed stond. Waarom deed ze dat? Deed ze het alleen maar voor mij? Het uitzicht op haar decolleté, toen ze zich voorover boog, was verbluffend. Ze weet dat me dat niet onberoerd laat. Ze serveerde zichzelf op een presenteerblaadje. De Spumante had mij waarschijnlijk over de streep moeten trekken. Hoopte ze me zo te kunnen verleiden? Denkt ze werkelijk dat door een potje vrijen alles weer als vanouds wordt?

Frits schudt langzaam zijn hoofd. Hun huwelijksbootje is gezonken, daar twijfelt hij niet meer aan. Dat heeft hij haar al maanden voorgehouden, maar ze wil het niet horen of niet geloven. Op zich heeft hij niks tegen vrijen met haar, want ze windt hem nog steeds op. Maar het vrijen is niet vrij, zij koppelt daar verwachtingen aan vast, waar hij niet aan kan en wil voldoen. Bovendien heeft hij nu hoofdpijn. Misselijkheid komt plots in golven aanstormen en hij moet luid boeren. Zijn hoofd bonkt en hij voelt zich slap worden, alsof alle kracht uit zijn benen wordt gezogen. Zweet parelt op zijn voorhoofd. Opnieuw laat hij een boer. Hij probeert overeind te komen omdat hij moet overgeven. Hij wankelt op zijn benen en grijpt naar zijn bonzende hoofd. Strompelend bereikt hij de caravan en hij kan nog net op tijd de deur van het toilet openen. Op zijn knieën braakt hij een grote golf donkerbruine vloeistof uit, met zijn hoofd in de toiletpot. Hij kreunt van ellende, klampt zich vast aan de pot om niet te vallen. Na een paar minuten zo gezeten te hebben, zakt de misselijkheid af. Langzaam komt hij overeind. Hij spoelt zijn mond met een glas water om de bittere smaak kwijt te raken. Dan ineens ziet hij het: midden in de toiletpot, in een plas donkerbruin slijm, glanst de tablet van Irene.

Belgische paracetamol? Aan m’n reet!

Hij vist met een theelepeltje de tablet uit de pot, spoelt hem af onder de kraan en dept hem droog met een papieren zakdoekje. De coating is opgelost, maar verder is hij nog intact. Hij ruikt er even aan, dan pakt hij uit het laatje onder het aanrecht een plastic zakje. Daar doet hij de tablet in en bergt het zakje op in zijn toilettas. Hij besluit om later, wanneer hij weer terug is in Nederland, de tablet te laten onderzoeken in het toxicologisch lab. Hij snuit zijn neus grondig en probeert de vieze smaak in zijn mond kwijt te raken door nog eens met water te gorgelen. Hij kijkt in het spiegeltje boven de waskom. Een asgrauw gelaat staart hem aan, het gelaat van een vreemde. Die man lijkt wel een geest. Hij herkent zichzelf niet, ondanks de gelijkenis. De hoofdpijn is nog steeds hinderlijk aanwezig. Hij zoekt in het medicijndoosje naar de strip paracetamol die hij altijd bij zich heeft en drukt er twee tabletten uit. Deze zien er heel anders uit dan die hij van Irene heeft gekregen. Hij slikt ze door met een beetje water. Even overweegt hij om Pieter de Hoogh te bellen, de apotheker met wie hij goed bevriend is. Maar wat moet hij hem zeggen? Dat hij een vreemde pil heeft gekregen van Irene en graag wil dat hij die analyseert? Klinkt paranoïde. Natuurlijk weet Pieter dat hun relatie niet optimaal is, daar hebben ze het wel eens over gehad. Hij kan goed luisteren, geeft nooit advies, stelt gewoon goede vragen. “Waarom vertel je haar niet hoe je je werkelijk voelt”, vroeg hij laatst. “Als ik dat zou doen, zou Irene diepongelukkig worden”, had hij geantwoord. “Dat wil ik niet, zij doet zo haar best. Ze zou het zich persoonlijk aantrekken en nog meer op haar tenen gaan lopen. Ik wil haar niet kwetsen. Dan maar liever uithouden dat we in een crisis zitten. Tegenslag is geen reden om het op te geven, elke crisis gaat op den duur over, toch?”

Hij besluit Pieter niet te bellen, maar gaat op de bank liggen en schuift een kussentje onder zijn hoofd. In de diepte van zijn gepijnigde brein blijft een alarmlampje gloeien. Moet hij op zijn hoede zijn? Hij probeert rustig na te denken, ondanks de bankschroef om zijn schedel.

Ik lijk inderdaad wel paranoïde. Ik moet me niet gek maken. Af en toe kan ik zo doorschieten in ideeën, een nare eigenschap.

De hoofdpijn neemt weer toe. Het stinkt nog steeds naar braaksel in de caravan. Opnieuw vecht hij tegen de misselijkheid.

Irene houdt van mij, dat weet ik zeker. Er is niets om me werkelijk zorgen over te maken …

Dan valt hij in slaap.

5

In de nacht is het gaan waaien. De lichte bries van de namiddag is aangewakkerd tot een stormachtige wind. Frits slaapt erg onrustig. Steeds komen flarden van beelden voorbij, onsamenhangende situaties met Irene, soms met een dreigende ondertoon. Af en toe wordt hij even wakker. Dan luistert hij naar de wind die met hevige vlagen door de bomen ruist en aan de caravan rukt. Hij ziet het gordijntje voor het raam boven zijn voeteneind heen en weer golven. De hoofdpijn is gelukkig verdwenen. Het weerlicht onophoudelijk boven de bergen in de verte, maar hij hoort geen donder. Hij merkt dat Irene op de bank is gaan liggen en een fleecedeken over zich heen heeft getrokken. Hij heeft helemaal niet gemerkt dat ze is teruggekomen. Even bekruipt hem een gevoel van ergernis, omdat ze niet bij hem in bed is gekropen.

De regen komt eerst in golven, maar roffelt daarna onophoudelijk op het dak van de caravan. Frits merkt aan haar ademhaling dat Irene ook wakker is. Af en toe schudt de caravan heen en weer als de wind er vat op krijgt. Irene werpt de deken van zich af, staat op en kruipt naast hem.

“Ik ben bang”, zegt ze zachtjes.

“Er is niks om bang voor te zijn”, bromt hij korzelig. “We staan hier veilig. Ga nou maar slapen.”

Ze antwoordt niet. Hij keert zich met zijn rug naar haar toe en sluit zijn ogen. Opnieuw voelt hij verwarring. Hoe kan ze hem nu om troost vragen, als ze hem een paar uur daarvoor iets heeft toegediend wat misschien vergif was? Of heeft hij zich alles ingebeeld? Vroeger zou hij haar in zijn armen genomen hebben, maar hij kan het nu niet opbrengen. Er is te veel gebeurd. Zo vaak als ze tegen hem te keer is gegaan, hem tot in het diepst van zijn ziel gekwetst heeft, terwijl het meestal helemaal nergens over ging, futiliteiten! Achteraf zei ze dan dat ze hem helemaal niet wilde kwetsen, als hij maar gewoon naar haar had geluisterd. Dan was het duidelijk geworden dat ze gelijk had en dan was die hele scene niet nodig geweest.

6

Halverwege de ochtend trekt de regen weg. Irene heeft zwijgend een pot thee voor zichzelf gezet en een kop zwarte koffie voor Frits. Hij is net wakker en voelt zich mat en moe, alsof hij zojuist een marathon heeft gelopen. Hij wrijft zijn handpalmen over zijn wangen, die als schuurpapier aanvoelen en strijkt met zijn vingers door zijn borstelige haren. Dan snuift hij de geur van koffie op. Voorzichtig proeft hij eerst, voor hij er een grote slok van neemt. Het is zwarte, sterke koffie, zoals hij hem graag drinkt. Dat is lief van haar. Hij wil wat zeggen, maar merkt dat de spanning tussen hen nog niet uit de lucht is. Hij vraagt zich af of hij zich vannacht niet allerlei spoken in zijn hoofd heeft gehaald.

Hij kijkt Irene taxerend aan, en zij hem. Die blik in haar ogen kent hij maar al te goed: de messen zijn geslepen!

“Bedankt voor de koffie”, probeert hij het ijs te breken.

“Je verdient het anders niet. Je liet me vannacht gewoon stikken, terwijl ik doodsbang was. Ik zou je zó hebben genomineerd voor de grootste lul van het jaar. Ik haatte je vanuit de grond van mijn hart, dat mag je best weten.”

Frits kijkt naar buiten en klemt zijn kaken op elkaar.

Ze haat me. Ze haat me en ze maakt koffie voor me! Kan dat tegelijkertijd? Blijkbaar wel. Irene is ondoorgrondelijk. Of is dat typisch iets voor vrouwen? Ik snap het niet.

“Het spijt me”, zegt hij. “Ik wou niet lullig doen. Maar ik had gisteravond verschrikkelijk migraine en voelde me vannacht geradbraakt.”

Ze accepteert zijn excuus, misschien heeft ze het wel gemerkt, de stank van braaksel hangt nog steeds vaag in de caravan.

“Zullen we een stukje gaan rijden?” stelt hij voor, om het goed te maken. “Dan kunnen we boodschappen doen en daarna ergens lunchen. Misschien kunnen we vanmiddag wel een stukje wandelen, als het weer het toelaat.”

Irene is perplex. Ze is zo vaak teleurgesteld door Frits, dat dit wel het laatste is waarop ze heeft gerekend. Niets is zo wispelturig als mijn man, denkt ze. Ze knikt goedkeurend, geeft hem vergevingsgezind een zoen, zoekt haar kleren en toiletspullen bij elkaar en vertrekt dan naar het sanitairgebouwtje naast de boerderij, de uitwerpselen van de geiten behoedzaam vermijdend.

Als ze op pad gaan is het al tegen twaalven. Het erf rond de boerderij is door de regen veranderd in één grote modderpoel. De geiten zijn nergens te bekennen. Onderweg zien ze overal sporen van het onweer van de afgelopen nacht, enorme plassen, beekjes die buiten hun oevers zijn getreden en ondergelopen akkers. Ze rijden door een bergachtig landschap waar loof- en naaldbossen worden afgewisseld door kleine valleitjes met velden vol notenbomen, keurig in het gelid. Er zijn rommelige akkertjes die er verlaten en kaal bij liggen. Bij een laag gedeelte van de weg moet Frits plotseling fors remmen vanwege een diepe plas. Tot twee keer toe passeren ze een riviertje dat kolkend onder de weg door stroomt. Net voorbij een brug mindert hij vaart en zet de auto aan de kant. Hij neemt zijn camera en loopt een stukje terug, vanwaar hij een goed zicht heeft op het kolkende water. Acacia’s met hun fijngetekende blaadjes vormen een gouden achtergrond, terwijl scheefgegroeide abelen hun zware takken vol zilvergroen boven het water uitspreiden. De rivier is bruin door de modder die van de bergen spoelt.

Fantastisch!” roept hij boven het geluid van het bruisende water uit naar Irene, die ook is uitgestapt. “Moet je zien, wat een spektakel!”

Ze glimlacht vluchtig naar hem en leunt nu tegen de balustrade. De wind speelt met haar haren en het zonlicht zet haar in een zachte gloed. Frits ziet het en maakt in een opwelling een foto van haar. Hij bekijkt het resultaat op het display, zoomt in om de scherpte te controleren en lijkt tevreden. Dan valt hem Irene’s blik op, ze lijkt onzeker en gespannen. Komen er dan toch kleine barstjes in haar pantser van zelfingenomenheid? Misschien is het wel kinderachtig van me, maar het geeft me toch wel enige voldoening dat de godin van haar troon valt.

7

Op het laatste moment ziet Irene de herberg in de bocht van de weg en roept ze: “Stop, hier wil ik lunchen!”

Het natuurstenen gebouw heeft een dak van donkergrijze leien en grote bloembakken vol geraniums op de vensterbanken. Frits zijn idee voor een eenvoudig hapje vindt geen genade in de ogen van Irene. Wanneer de eigenares, halverwege de vijftig met losjes opgestoken haar, een gebloemd schort en rode gympen aan haar voeten, hen de menukaart toont, kiest Irene voor hen het gastronomische menu, al staat ze erop dat er voor haar géén dierlijke producten worden geserveerd. De eigenares fronst bedenkelijk haar wenkbrauwen en kijkt even naar Frits, die schaapachtig glimlacht. Ze moet met de chef overleggen, maar dan is het in orde.

Tijdens de maaltijd wisselen ze af en toe wat algemeenheden uit. Irene bedient zich meerdere malen van de fles wijn. Frits maakt er een opmerking over, hij weet dat ze niet goed tegen alcohol kan. Haar wangen kleuren als rijpe granaatappels.

“Hang nou niet de dokter uit”, antwoordt ze met lijzige stem. “Het is vakantie. Wat zou het?”

Frits doet er verder het zwijgen toe.

Als ze weer buiten komen valt de lucht als een klamme deken om hen heen. Met een zucht ploft Irene in de auto neer. Ze heeft zweetpareltjes op haar voorhoofd en bovenlip. Ze frummelt de bovenste knoopjes van haar bloesje open en wappert zich met de brochure van het restaurant koelte toe. “Start alsjeblief de auto en ga rijden”, zegt ze ongeduldig. “Ik stik zowat van de hitte.”

Ze hebben nog maar een klein stukje afgelegd met de airco op maximaal, wanneer ze een zijweg naderen die omhoogvoert de bergen in. Frits mindert vaart, ziet het bord aan de kant van de weg en besluit de afslag te nemen.

“Waar ga je naartoe?”

“Naar het Belvédère du Diable, een paar kilometer verderop.”

“Bellevedelle Diable?” stamelt Irene met dubbele tong.

“Zoiets ja”, lacht Frits. “Het is een uitzichtpunt. Daar vlakbij loopt een kloof, die de Fransen de Gorge de l’Enfer noemen, de Hellekloof. Typisch Frans: hemel en hel zijn overal aanwezig op het platteland. Er zijn tientallen plekken met namen die daarnaar verwijzen, zoals Chaise de Dieux, de troon van God, Cordes sur Ciel, touwen aan de hemel of zoiets en Pont du Diable, de duivelsbrug. En hier is dus de Gorge de l’Enfer, de Hellekloof. Grappig hè?”

“Oh jee”, reageert Irene bezorgd. “Als je maar wel rustig rijdt, want van al die bochten word ik wagenziek.”

“Ik rij altijd rustig, dat weet je toch.”

Irene reageert niet, maar houdt haar ogen strak op de weg gericht, die met een eindeloze reeks van bochten gestaag naar boven klimt. Na een half uurtje komen ze aan bij een verlaten parkeerterrein. Dampende plassen schitteren in de zon. Opzij van het terrein staat een groot informatiebord. Daar parkeert Frits de auto in de schaduw van de bomen. Hij pakt zijn rugzak van de achterbank en stopt er zijn portefeuille en paspoort in. Irene maakt geen aanstalten om uit te stappen. Ze ligt met haar ogen dicht achterovergeleund in haar stoel.

“Ga je niet mee, even kijken?”

Ze doet haar ogen open en glimlacht flauwtjes naar hem.

“Nee, ga jij maar”, zegt ze loom. “Ik heb geen zin om naar de hel te lopen. Ik ben moe. Ik heb vannacht bijna geen oog dicht gedaan. Ik ga even siësta houden, als je het niet erg vindt.”

“Je hebt te veel gedronken”, concludeert Frits, zijn diagnose staat vast. Irene haalt onverschillig haar schouders op.

“Oké. Dan zie ik je straks.”

Hij slaat het portier dicht en loopt naar het informatiebord. Hij probeert de tekst in het Frans te lezen. Het meeste begrijpt hij wel. Volgens de informatie leven er otters in de kloof. Interessant! Hij loopt weer terug naar de auto en buigt zich door het open raampje naar Irene.

“Het uitzichtpunt is hier maar tweehonderd meter vandaan. Er loopt een mooi voetpad naar toe. Het schijnt echt de moeite waard te zijn. Weet je zeker dat je niet mee wilt?”

Irene maakt een kreunend geluid, hij stoort haar overduidelijk.

“Ik lig lekker, ga jij nou maar.”

“Jammer.”

“Pas je op?”

Godallemachtig, daar heb je haar weer met haar betutteling!

“Nee!”

Hij draait zich bruusk om en steekt met grote passen het parkeerterrein over. Hij neemt het smalle paadje dat door de bomen heen naar rechts en omhoog leidt. Hij trapt tegen een steen aan, die in het struikgewas wegschiet. Als hij zeker weet dat hij buiten gehoorsafstand is, vloekt hij zo hard hij kan. Hij schreeuwt zijn frustratie uit, tot zijn keel er pijn van doet.